Na de dodelijke raid van Hans Van Temsche in 2006 werd de wapenwetgeving in België aangepast. Dit resulteerde in de wet van 8 juni 2006.
De openbare orde
De jongste jaren worden jagers, sportschutters en legale wapenbezitters geconfronteerd met een ruime invulling van het begrip openbare orde en het woord “kan”.
Art 11 van de Wapenwet voorziet immers in de mogelijkheid voor de Provincie Gouverneur om een wapenvergunning of het recht om wapens te bezitten te beperken, te schorsen of in te trekken, wanneer het voorhanden hebben van een wapen de openbare orde kan verstoren.
Zowel de Provinciegouverneurs als de Federale Wapendienst interpreteerden dit artikel zeer ruim. Zo werden vergunningen ingetrokken omwille van verkeersovertredingen, niet bewezen vermeldingen in Pv's, inbreuken op de voedselveiligheid enz.…
In bepaalde provincies kan men ongetwijfeld gewag maken van een heksenjacht waarbij men zich niet van de indruk kan ontdoen dat de overheid elke wapenbezitter als een of andere onbetrouwbare of louche figuur beschouwde.
Uitholling van de procedure
De procedure tot intrekking of schorsing van de wapenvergunningen is eveneens wettelijk geregeld en dient de rechten van de burger en de rechtsstaat te eerbiedigen. Maar ook hier zagen we de jongste jaren voorbeelden waarbij zowat alle fundamentele rechten, zoals het bv het recht op verdediging op flagrante wijze werden geschonden. Gelukkig kwam de Raad van State meer en meer tussen en vernietigde zij beslissingen van de Gouverneur net als de Federale Wapendienst wanneer de procedure niet in overeenstemming was met de fundamentele rechten van de burger en de beginselen van behoorlijk bestuur. (zie om. De Zaak Verbruggen door Crimilex behandeld en besproken in “MEUL,. C., “De Raad Van State” in Handboek de Wapenwet, DE BAENE, E. en CHANIAUX, P. (ed.), Brussel, Politeia, 2013, Hfdst 5/9).
De controle van de Raad van State is echter alleen een wettigheidscontrole en beoordeelt de Raad van State niet de feiten zelf.
Omdat de Wet uitdrukkelijk stelt dat een vergunning kan worden ingetrokken of geschorst wanneer de vergunninghouder een gevaar KAN zijn voor de openbare veiligheid kan men deze bepaling zeer ruim interpreteren. Wanneer de procedure wordt gevolgd en de beslissing wordt gemotiveerd kan men weinig inbrengen tegen een feitelijke afweging dat een bepaald feit een aanwijzing zou kunnen zijn dat iemand mogelijks, misschien wel eens een gevaar zou kunnen vormen voor de openbare veiligheid. Zo volstaat de vaststelling dat een persoon die werd veroordeeld voor intoxicatie achter het stuur geen respect heeft voor de verkeersregels en dus een gevaar zou kunnen uitmaken voor de openbare veiligheid.
Natuurlijk zal ieder weldenkend mens de wenkbrauwen fronsen bij dergelijke redenering, maar omdat deze afweging een feitelijke afweging betreft, wordt ze onttrokken aan de controle door de Raad van State. Zowel de Provinciegouverneurs als de Federale Wapendienst hebben talloze beslissingen genomen tot intrekking of schorsing van wapenvergunningen op basis van gelijkaardige redeneringen. Zij geven zo een ondenkbaar ruime invulling aan de bepalingen van Art. 11 van de Wapenwet. Er is ook geen enkel verweer mogelijk tegen dergelijke stelling omdat zij op geen enkele manier motiveerden waarom een bepaalde gedraging of een bepaald feit een aanwijzing zou kunnen zijn dat specifiek het voorhanden hebben van een wapen door een bepaalde persoon een gevaar zou kunnen uitmaken voor de openbare orde.
Motiveringsplicht voor de overheid
Op 6 mei 2014 velde de Raad van State een arrest dat in het licht van deze problematiek niet onbelangrijk is.
In dit arrest scherpte de Franstalige kamer van de Raad van State de motiveringsplicht voor de overheid verder aan.
De Raad van State stelt duidelijk dat het begrip openbare orde geen kapstok begrip is, noch een open norm die lichtzinnig mag worden gehanteerd. De Raad van State stelt dat de overheid in alle gevallen zeer duidelijk moet aantonen en motiveren waarom bepaald feiten gevaar voor de openbare orde kunnen opleveren over het wapenbezit.
Met andere woorden wordt zeer duidelijk de link gelegd met het wapenbezit. Men zal moeten aantonen waarom het wapenbezit in hoofde van iemand een gevaar zou kunnen uitmaken voor de openbare orde. Het louter verwijzen naar feiten die op zich geen uitstaans hebben met het wapenbezit lijkt door de Raad van State te worden verworpen als een tekortkoming in de motiveringsplicht.
Dit komt uiteraard de rechten verdediging ten goede.